Rasproblematiek bij de kat
Rasproblematiek? Dat is toch iets voor bij de hond? Veel ziektes en problemen die we bij honden zien zijn inderdaad uiteindelijk genetisch van oorsprong. Dit komt omdat de meeste honden rashonden zijn (of kruisingen daarvan).
Fokkers hebben hun best gedaan om bepaalde gewenste kenmerken (uiterlijk en karakter) vast te leggen in dat bepaalde ras. Sommige (extreme) uiterlijke kenmerken waarop geslecteerd wordt kunnen leiden tot welzijnsproblemen, denk bijvoorbeeld aan de ademhalingsproblemen van brachycefale rassen. Voor het “creëren” van een hondenras en het vastleggen van de gewenste eigenschappen wordt er gebruik gemaakt van een relatief klein aantal honden, waardoor er geringe genetische variatie is. Hierdoor worden vaak (onbedoeld) niet alleen gewenste kenmerken vastgelegd, maar ook ongewenste neveneffecten, zoals bepaalde genetische aandoeningen. Denk hierbij aan de Dobermann met DCM.
De situatie bij de kat was anders, omdat katten in het verleden zelf hun partners uitzochten. De meeste katten die we zien zijn huiskatten. Dit betekent dat katten tot nu toe genetisch veel “gezonder” zijn dan honden.
Echter, deze situatie gaat waarschijnlijk veranderen omdat de populatie van raskatten groeiende is. Katten lopen dus een risico om steeds meer ziektes te krijgen die genetisch van origine zijn, vergelijkbaar met de situatie bij de hond. Het is belangrijk om hierover goed geïnformeerd te zijn – niet alleen over de duidelijk zichtbare problemen bij de brachycefale Pers, maar ook over genetische aandoeningen die wellicht minder bekend zijn, zoals de aanleg voor diabetes mellitus bij de Burmees.